Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [100]Want Hij zal [101]een banier [102]opwerpen [103]onder de heidenen van verre, en Hij zal hen [herwaarts] [104]sissen van het einde der aarde; en [105]ziet, haastelijk, snellijk [106]zullen zij aankomen. 100. Hier verhaalt nu de profeet verder hetgeen hij op het einde van vs.25 begonnen heeft te zeggen, te weten dat de hand des Heeren verheven is. 101. Dat is, een leger van vijanden. 102. Dat is, Hij zal hun een teken geven, dat zij komen en het Joodse volk overvallen. Of, Hij zal de Chaldeen, Babyloniers, Assyriers [die hier onder den naam van heidenen te verstaan zijn] door zijn heimelijke en rechtvaardige regering aanlokken en tegen de Joden opmaken. 103. Of, onder de heidenen, die verre zijn; dat is, die van verre komen zullen. 104. Of, schuifelen, sijfelen, fluiten. Anders: Hij zal hen tot hem sissen. De zin is: Dat het God den Heer zeer licht is een groot heir op de been te brengen tot uitvoering van zijne oordelen over degenen, die Hij straffen wil. Zie dergelijke manier van spreken hfdst.7 vs.18; Zach.10:8. 105. Dit ziet op hetgeen boven vs.19 staat. Alsof hij hier zeide: Gijlieden bespot mijne dreigementen, zeggende: Dat Hij haaste, dat Hij zijn werk bespoedige, enz. Zie nu zal Hij haasten, teweegbrengende dat haastelijk, snellijk, de vijand komen zal om u te verdelgen. 106. Hebreeuws, zal zij komen, te weten de banier met het volk daaronder behorende. Anders, hij, te weten de koning van Babel met zijn leger. Anders, het, te weten het volk.